| 
				Vrouwen bloot, bloemkool in de 
				sloot 
 Interview Piet Deen 13 December 2005
 
 door: Carina van Aartsen
 
 Piet Deen (71 jaar) is vroeger tuinder geweest in Grootebroek, 
				West Friesland. Een joviale man met een ferme handdruk.
 Hij gaat er eens goed voor zitten. Vanuit de stoel in zijn huis 
				in Grootebroek heeft hij uitzicht op een stuk land waar net de 
				boerenkool wordt geoogst. “Kijk”, wijst hij naar de trekker met 
				aanhangwagen, ”de kool gaat direct op de lopende band de wagen 
				in”. Dat ging vroeger wel anders. Toen voeren in dit stukje West 
				Friesland de volgeladen schuiten de polder door. Op weg naar het 
				land en naar de veiling. Daar weet Piet Deen alles van.
 
 Zijn welluidende basstem vult de kamer. “Ik ben geboren in 
				Grootebroek, in 1934. Mijn vader was tuinder en had vier zoons 
				die ook op het land werkten. Hij verbouwde aardappelen, 
				bloemkool, wat uien. Dat was over het algemeen ook wat men hier 
				verbouwde. Vader had ongeveer drie duizend roed land. Sommige 
				mensen hadden ook nog wel een hoekie tulpen: ongeveer honderd 
				roed. Zo noemden we dat toen.”
 Grappend: “Later werden we een beetje groter en een beetje 
				flinker en toen begonnen we in hectares te spreken.” (1 hectare= 
				700 roed).
 
 Roderstijd
 “Vanaf de lagere school kregen wij als tuindersjongens 
				landbouwverlof. We kregen dan vier weken extra vrij van school 
				om op het land mee te helpen met aardappelen roden (= rooien). 
				De roderstijd duurde van half juni tot half augustus.
 ’s Ochtends stonden we al om vijf uur op en ’s avonds om zes uur 
				kwamen we weer thuis. Elke dag gingen we met de producten naar 
				de veiling. Omdat we ’s zondags niet werkten, stonden we op 
				maandags een uur eerder op zodat we nog een vrachtje extra naar 
				de veiling konden brengen.
 Hard werken was het. Vlak na de oorlog ging ik voor het eerst 
				mee naar het land. Ik was de jongste thuis, net van school en ik 
				stelde nog niet veel voor. Ik kon mijn vader nog lang niet 
				bijhouden met aardappelen roden. Het was een keer zo donker op 
				het land dat ik zei: ‘Vader, ik kan ze niet zien’. Waarop mijn 
				vader zei: ‘Nou jongen, dan moet jij ze maar voelen’.
 Zo was mijn vader: hij gooide je direct voor de leeuwen”.
 
 Kloeten en zeilen
 De tuinders voeren in schuiten van zeventien voet lang: zo’n 
				vijf en een halve meter. Een schuit kon ongeveer 40 balen 
				aardappelen laden, 2000 kilo. In de jaren vijftig verdwenen de 
				houten schuiten en kwamen de ijzeren motorschuiten in zwang.
 “Wij bewogen de schuit vroeger nog handmatig voort met een 
				vaarboom: dat heette een kloet. Er stond één man voorin en één 
				achterin de schuit te kloeten. Ik was het eerste jaar nog te 
				klein om te varen want zo’n kloet was drie meter lang en nog te 
				zwaar. Daarom mocht ik in de schuit zitten, onder de jas. Zo kon 
				ik nog een beetje slapen”.
 
 “We hadden ook een zeil, dus als de wind goed stond, konden we 
				zeilen”.
 Piet Deen tekent het zeil, de mast en de, diagonale, spriet en 
				laat zien hoe de wind het zeil deed opbollen.
 “Als ik op de brug stond thuis, kon ik precies zien welke 
				tuinder er in de verte aan kwam. Je zag dat aan het zeil en aan 
				de mast. Want iedere tuinder had een verschillend zeil. Als een 
				zeil wel eens scheurde, net als een broek die versteld wordt, 
				werd er een lap in gezet en daar herkende je het aan”.
 
 Thee
 “’s Ochtends voeren we altijd in het donker weg, in een kolonne 
				achter elkaar aan. We kenden alle plekken in de sloot en wisten 
				precies waar het diep en waar het ondiep was. Het was er nooit 
				echt donker, want op het water kon je altijd zien. Na een uur 
				varen, kwamen we bij het land aan.
 Onderweg dronken we thee. Vroeger hadden we daarvoor een 
				theestoof in de schuit. Dat was een briket in een schaal met as. 
				Die briket lieten we gloren in de kachel thuis en namen hem 
				daarna mee in de theestoof. Op de stoof stond zo’n grote 
				theepot: daar kon wel drie liter in. Voordat we weggingen, 
				gooiden we daar een paar lepels thee in en dat liet je zo de 
				hele dag trekken. Als je dan ’s middags een kopje thee kreeg, 
				leek het net olie. Omdat er een hele blauwe rand bovenop lag. 
				Later kregen we thermosflessen: dat was een enorme verbetering. 
				En hygiënischer. Die kopjes werden eerst namelijk schoongemaakt 
				in de sloot. Dan ging je er een beetje met je vinger doorheen en 
				schoon was-ie weer”.
 Geruststellend: “Ik heb nog nooit iemand gehoord die dood is 
				gegaan van een smerig kopje, hoor”.
 
 Tuinbouw
 “In de winter, als het vroor, hadden we vrij want dan 
				lagen de sloten dicht. Kon je kaarten of schaatsen of wat je 
				wilde. Zogauw als half maart de sloten weer vrij waren, begon 
				het hele circus weer.
 Eerst gingen we de wal spruiten. Dat betekende dat we de wal 
				ontdeden van het wortelonkruid dat er op groeide. Daarna kwam 
				het kunstmest strooien, het spitten van het land en aardappelen 
				poten. En dan begon alles te groeien. In juli waren de 
				aardappelen goed en begonnen we met roden. Als de aardappelen 
				van het land af waren, plantten we op dat zelfde land de 
				bloemkool. Dat verbouwden we totdat de winter inviel. Bloemkool 
				was wel wat gehaaster dan aardappelen want je was veel 
				afhankelijker van de weersinvloeden. Als het warm was, groeide 
				de bloemkool sneller dan wanneer het koud was. De opbrengst kon 
				wel drie keer zo groot zijn als normaal. Je kreeg dan weinig 
				geld voor je bloemkool. Het overschot werd doorgedraaid. Wij 
				hebben daar in West Friesland een spreekwoord voor: ‘Vrouwen 
				bloot, bloemkool in de sloot’.
 
 In die tijd bestond de geldbezorger nog, die bracht het geld bij 
				je thuis. Tuinders hadden namelijk niet veel op met banken: ze 
				wilden het geld zelf in handen hebben. De geldbezorger kwam een 
				keer in de week langs en telde dan op tafel het geld uit van wat 
				er die week was geveild. Ik zie dat koffertje nog voor me: het 
				was een klein, zwart, rond, koffertje, met een handvat in het 
				midden”.
 
 Modderman
 Om het land zo vruchtbaar mogelijk te houden, 
				gebruikten de tuinders modder die uit de sloten was gebaggerd. 
				“Dat werd gedaan door de modderman. Hij gooide de bagger zo uit 
				zijn schuit vandaan op de wal van het land. Eerste klas grond 
				was dat. Omdat het erg slap was, moest je dat eerst een paar 
				maanden laten liggen om het water eruit te laten zakken. Daarna 
				was het klaar voor gebruik. Vader liet bijvoorbeeld in augustus 
				vierhonderd schuitjes modder halen door de modderman. Dat kostte 
				ongeveer een gulden vijftig per schuit. De modderman gooide het 
				op de wal van ons land en eind november begonnen wij dan met 
				modderkruien.
 Wij legden houten planken over het land en daar reed je 
				vervolgens met de kruiwagen overheen. Het land zal veertig, 
				vijftig meter breed zijn geweest. Op de wal stak je de kruiwagen 
				vol, je liep dan naar het eind en daar keerde je je wagen om. 
				Dan liep je weer terug om een nieuwe kruiwagen vol te steken. 
				Vanaf het eind werkte je terug naar de wal toe.
 Later is de modderman verdwenen en kwamen er kleine 
				baggermachines voor in de plaats”.
 
 Vaarveiling
 “Toen ik nog bij vader werkte, ging de bloemkool los in 
				de schuit. Er gingen 1000 tot 1200 stuks in. Daarmee ging je 
				door de doorvaartveiling.” Piet Deen laat met grote armgebaren 
				zien hoe de doorvaartveiling in zijn werk ging: “Kijk, het was 
				een vaart met een overkapping. Daar voer ik met mijn schuit 
				doorheen”. Hij wijst recht vooruit: “En dan had je aan 
				weerszijden de banken waarop de commissionairs zaten. Dat waren 
				de handelaren.” Hij wijst links en rechts van hem. “De 
				handelaren hadden ieder een knop. Voorin de veiling zat de 
				afslager: dat was de man die jouw product aanbood. Die zei dan 
				bijvoorbeeld”, de stem van Piet Deen schalt door de kamer, 
				”zevenhonderd stuks bloemkool, klasse 1! Dan ging direct de 
				wijzer lopen, van hoog naar laag, en de eerste handelaar die 
				drukte, die had ‘m.
 Achter de aangever zat de schrijver. Van hem kreeg je een bon 
				waarop stond aan wie je product was verkocht. Dan voer je door 
				tot achter de veiling waar zeven overkappingen waren: een voor 
				elke handelaar. Je voer naar de plaats van de handelaar die jouw 
				product had gekocht en dan zei je, ‘Nou ik ben er’. De 
				ontvanger, dat was de knecht van de handelaar, stond op de kant 
				om uit te laden. Met een groot mes sloeg je hup, hup”, Piet Deen 
				maakt een paar ferme hakbewegingen met zijn rechterhand,” een 
				stuk van de boven- en onderkant van de bloemkool af. Daarna 
				gingen ze in kratten en werden ze per trein verder vervoerd”.
 
 Bakkies
 “Ik heb dat niet lang meegemaakt, want daarna kwamen de 
				bakkies. We moesten toen de bloemkool al kaalslaan op het land 
				en deden ze daar ook al in kratten, oftewel bakkies.
 De aanvoer in bakkies betekende een enorme overgang in de 
				polder. Eigenlijk was het veel minder intensief werk maar er was 
				veel weerstand tegen hè, want wat de boer niet kent dat vreet-ie 
				niet. Nieuwigheden werden praktisch altijd afgewimpeld. Mijn 
				vader bijvoorbeeld was erg behoudend. Vader had vroeger een hoop 
				armoe gehad en kreeg het toen effies beter. Hij wilde toen niet 
				investeren want hij dacht: ik heb het nu goed, ik ben tevreden 
				zo. Hij had er misschien wel veel meer uit kunnen halen maar dat 
				deed hij niet.
 Hoewel het wel een eersteklas tuinder was, dat zeg ik er bij. 
				Zoals zijn producten waren, waren er niet beter. Dat zul je 
				altijd nog horen van iedere handelaar. Hij kon geweldig werken 
				hoor, ja, ja, ja…… Het was een manse vent”.
 Piet Deen kijkt even peinzend voor zich uit: “Nou, dat was dat.”
 
 Zelfstandig
 Was Piet Deen zelf ook zo’n goede tuinder? “Ha, ha, ha, 
				ja, dat kan ik rustig zeggen: ik was een hele goede tuinder. 
				Maar ik heb mezelf overwerkt.
 Op m’n drieëntwintigste ben ik getrouwd en werd ik zelfstandig 
				tuinder. Mijn schoonvader verbouwde een hoek tulpen en daar 
				kreeg ik tulpenplantgoed van. Toen ben ik zelf ook in tulpen 
				begonnen: tulpen en irissen. En aardappelen en bloemkool. 
				Honderd roed tulpen, duizend roed aardappelen. Ik deed alles 
				alleen en was altijd als eerste op het land. Op een gegeven 
				moment heb ik in de winter een vracht modder laten komen en die 
				alleen op het land uitgekruid. En ik heb zelf nog een schuur 
				gebouwd. Toen heb ik het in mijn rug gekregen. De dokter zei: ‘u 
				moet vooral zo door gaan dan zit u over tien jaar wel in een 
				rolstoel. Ik kan u alleen adviseren zo snel mogelijk van het 
				land af te gaan’. Dat was een verschrikkelijke stap voor mij. We 
				hadden het financieel best en mijn hart en ziel lagen in het 
				werk. Ik ben toen eerst in een magazijn gaan werken en later ben 
				ik keurmeester geworden op de veiling”.
 
 Bloemkool
 Hoe ziet een goede bloemkool eruit? “Bloemkool moet 
				mooi wit zien, vast zijn en het blad fris van kleur. Een bak 
				bloemkolen moet van gelijke grootte zijn en er mag geen oude 
				troep in liggen.
 Piet Deen is zelf geen ‘bloemkoolfan’. En bloemkool met een 
				sausje vindt hij maar helemaal niets. “Nee hoor, geef mij maar 
				een lekkere krop sla. Of bietjes, of hachee.”
 Hij vraagt of zijn verhaal een beetje begrijpelijk is 
				overgekomen voor iemand van buiten de streek. Het lijkt hem wel 
				mooi geweest. Het is zaterdagmiddag en hij moet nog even met 
				zijn vrouw naar de supermarkt.
  Bron: 
				Carina van Aartsen |